100 jaar geleden, motards redden het gloednieuwe circuit van Francorchamps
Jules de Thier
Reeds in 1920 verscheen een afbeelding van het toekomstige Ardeense circuit in het populaire sportmagazine uit die tijd “La revue Sportive illustrée”. Het tracé werd bedacht door Jules de Thier, de hoofdredacteur van het magazine. Die zag de locatie tussen Francorchamps, Malmédy en Stavelot als ideale plaats om een prachtig circuit uit te zetten, perfect geschikt voor de Grand Prix du RACB het jaar daarop zou plaatsvinden.Grote opkomst
Op 12 augustus had een dubbele wedstrijd plaats voor motoren met cilinderinhoud van 350 cc en 500 cc. De deelnemers dienden 20 ronden af te leggen op het circuit van 15,082 km. Het bleek een schot in de roos. Duizenden “motards” woonden het sportieve evenement bij. De inkomprijzen varieerden van 5 tot 20 Belgische Frank. Om de start veilig te laten verlopen opteerde de organisatie voor een rollende start. Pas na de brug van “l’Eau Rouge” werd het startsein gegeven waarna de concurrenten de eerste bocht links indoken richting de helling van de “Ancienne Douane”. Voor alle duidelijkheid, de “Raidillon” bestond er toen nog niet. “Hassal” en “Kieckens” werden tot de grote triomfators van deze wedstrijd gekroond. Bij de 500 cc-klasse bedroeg de gemiddelde snelheid van de 3 uur en 18 minuten durende wedstrijd zomaar even 92,013 km/h!Teleurstelling
Slechter ging het de dag daarop aan toe. Slechts één concurrent meldde zich voor de eerste autowedstrijd op het kersverse circuit van Francorchamps. De organisatie zag zich daardoor genoodzaakt om zijn Grand Prix du RACB te verplaatsen naar het volgende jaar… Maar uitstel is geen afstel. In 1922 kon de 3de GP du RACB rekenen op een mooi startveld en een schitterende wedstrijd. Raymond de Tornaco en Barthélémy Bruyère legden met hun Imperia-Abadal beslag op een historische overwinning, de eerste van een autowedstrijd verreden op het circuit van Francorchamps. Gheude met zijn Métallurgique klokte de snelste ronde met een gemiddelde snelheid van 105 km/h.Tekst: Alec Lavaerts - Foto’s: Musée de Stavelot
Tweet