Opinie: Het budgetplafond als toekomst van de internationale autosport?
De Formule 1 had geen andere keuze: de return on investment was zo groot geworden dat een jaarlijkse investering van zowat een half miljard euro voor teams als Mercedes, Ferrari en Red Bull verantwoord bleef zolang er regelmatig werd gewonnen. En dus werd de kloof met de andere teams alsmaar groter. Het budgetplafond voor 2021 staat vandaag op ongeveer 160 miljoen euro, maar wordt mogelijk verder verlaagd tot zelfs 115 miljoen, ook al stemmen Ferrari en Red Bull voorlopig tegen. Het kan er in elk geval voor zorgen dat de meeste teams op dit vlak op gelijke voet aan het nieuwe reglement beginnen, zeker omdat de gevreesde laatste investering in 2020 veraf lijkt door de coronacrisis. De beste teams met de snelste rijders en de slimste koppen zullen nog altijd winnen, maar minder succesvolle teams krijgen een grotere kans om hun tegenstanders te verrassen.
Op papier lijkt het een schitterend idee, met niet alleen meer sportieve gelijkheid maar ook een grotere kans om nieuwe teams aan te trekken - of bestaande teams te behouden in deze crisistijden - en de FIA moet waarborgen dat de regels worden gerespecteerd. Even duidelijk zijn: het gaat hier niet om een gentlemen's agreement, maar wel om een reglement waarop indien nodig sancties kunnen worden opgelegd. De praktijk zal moeten uitwijzen of het budgetplafond effectief het ei van Colombus blijkt te zijn. Als dat zo is, moeten we dat concept dan ook toepassen op andere kampioenschappen?
De onmacht van R-Motorsport
Kijk maar naar de DTM, een competitie met vaak schitterende wedstrijden, internationale toprijders en veel publiek, maar geen miljoenen tv-kijkers zoals de F1. En toch zijn de budgetten om van te duizelen. Audi en BMW geven jaarlijks naar verluidt 50 miljoen euro uit aan hun DTM-programma, al spreken andere cijfers van 80 of zelfs 100 miljoen, al moet daarbij rekening gehouden worden met de ontwikkeling van de nieuwe Class One-bolides voor 2019.Ook R-Motorsport heeft echter zo'n bolide moeten ontwikkelen en heeft afgelopen seizoen 20 miljoen euro uitgegeven, weliswaar voor slechts vier wagens, al blijft dat een fractie van de concurrentie. Aston Martin greep in 2019 naast een podiumplaats in de DTM, maar maakte zich verre van belachelijk. Als een respectabele prestatie mogelijk is voor 20 miljoen euro (gemiddeld 5 miljoen per auto), waarom zou je constructeurs dan toelaten om een veelvoud van dat bedrag uit te geven en zo de concurrentie weg te jagen?
In de veronderstelling dat iedereen op korte of middellange termijn opteert voor de veel goedkopere LMDh-variant en geen geld uitgeeft aan een peperdure Hypercar, lijkt een budgetplafond ook eenvoudig toepasbaar op de Le Mans-bolides. Dat nieuwe reglement mag dan wel pakken goedkoper zijn dan wat er vandaag wordt uitgegeven, de kans bestaat echter dat die budgetten snel weer stijgen wanneer constructeurs als Toyota en Peugeot geld zullen aangooien tegen de ontwikkeling van hun nieuwe wapen.
Want zeg nu zelf, uitpakken met de mythe van de 24 Heures du Mans is allemaal heel leuk bedacht, maar als de enige prototypeconstructeur aan de start op voorhand al zo goed als zeker is van de overwinning, blijft er weinig over om naar uit te kijken. Geef dan maar het einde van de jaren 90, met Mercedes, Porsche, Audi, BMW, Nissan en Toyota. Bovendien geeft het misschien opnieuw een kans aan sterke privéteams, zoals destijds Pescarolo, om een hoofdrol te spelen in de Sarthe.
Klantensport
Bij bovenstaande theorie moeten wel nog enkele kanttekeningen geplaatst worden. Ten eerste is de invoering van het budgetplafond relatief logisch in de F1, want daar wordt elk jaar een nieuwe auto ontwikkeld. De begroting van de teams is dus ieder seizoen gelijkaardig. Het budgetplafond voor een nieuwkomer kan dus niet identiek zijn aan dat van een constructeur die met een update van zijn bolide aan het seizoen begint. Verder moet er ook opgepast worden dat constructeurs niet gewoon ieder jaar met een nieuwe auto komen aanzetten om die regel te omzeilen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van bepaalde onderdelen te bevriezen voor een bepaalde tijd.Daarnaast is dat concept interessant voor hoogstaande, internationale kampioenschappen waarin constructeursteams betrokken zijn. Aan klantenprogramma's als GT3 hoeft niet geraakt te worden, want merken die auto's willen verkopen hebben er alle belang bij om een competitieve prijs aan te bieden. Dezelfde vaststelling geldt voor het TCR-reglement en met uitbreiding voor het WTCR, want hoewel de kosten daar de afgelopen jaren op ondoordachte wijze flink zijn opgelopen, is dat allesbehalve de enige reden voor de moeilijke situatie waarin het kampioenschap zich vandaag bevindt.
Het invoeren van een budgetplafond zal vermoedelijk de nodige moed vragen en bepaalde organisaties zullen (eindelijk) hun trots moeten opzijzetten. Als dat weer een autosportlandschap kan creëren waarin verschillende constructeurs het tegen elkaar opnemen in het meest hoogstaande eenzitter-, uithoudings- en toerwagenkampioenschap, waarom dan niet?
Foto's: Racing International Photography, Arne Simons, Peugeot Sport, SRO
Tweet